1.
Oud en dof geworden scheuren de wolken
die traag schuiven over het eeuwige blauw.
En toch staat de zon zorgeloos te trillen.
Iemand stapt roekeloos uit het landschap.
Dan verschijnt de zwemmer in de lucht.
Hij gaat op en neer over golven van geluid.
Hemelse muziek omringt hem te allen kant
maar als een rivier ontspringt hij de dans.
Boven de daken slaakt hij een lichte kreet
en met vertwijfelde gebaren duikt hij weg
achter een wolk wit van machteloze woede.
Iemand gaat er schouderophalend vandoor.
2.
Met langzame halen graaft hij
diepe golven in de wolken.
Zijn haren hangen in de klissen
over zijn nat glanzend voorhoofd.
Vanuit de hoogte gezien
lijkt alles veel echter.
De mensen en dingen daar beneden
zijn allemaal gemaakt van stof
Zijn lichaam glinstert in de zon.
Is hij van koper of van brons?
Rustig zwemt hij door naar zijn doel,
een onzichtbaar maar tastbaar bestaan.
3.
Hij is een archeoloog van de hemel.
Soms duikt hij op en haalt op wat rest
Wat rust op de bodem van de ruimte.
Gewichtloze dingen als geesten en goden
Wat astronauten hebben vergeten
zweeft tollend langs hem voorbij.
Stilte en leegte wachten ergens
waar een zwart gat werd geverfd.
4.
Zoveel angsten heeft hij reeds doorstaan.
Bij nacht zwemt hij tussen de sterren door.
Geduldig ruimt hij al de rommel op
die werd nagelaten door de Kleine Beer.
Dan gaat rinkelend de zon weer op.
Schuw kijkt hij naar het ochtendgloren.
Plotseling suist Ikarus langs hem voorbij
Een witte kring van schuim bloeit open
overal rondom de harde meedogenloze plons.
Een droom verdween voor altijd in zee.